Hij zat vol met jaloezie, jaloers op alles en iedereen, behalve op zichzelf. Hij was gemeen, kortzichtig en achterbaks. Daarbij was hij een volwaardig kleinburger. Een beperkt denkkader, waarbij alles dat daarbuiten viel afgedaan werd als belachelijk, immoreel en verwerpelijk. Een voorbeeld voor iedereen die ook behept was met het stempel: 'Zo ben ik nu eenmaal'.
Er viel een brokstuk van een meteoor op het vastgeroeste hoofd. Het hoofd raakte de bedrading uit het verleden kwijt en was een lege machine geworden. Alles was nu mogelijk, kon opnieuw ingevuld worden, ieder kader was verloren gegaan. Een enorme angst overviel hem en toch viel hij gelukzalig in slaap om wakker te worden als een wezen met ongekende mogelijkheden.