De haas en de schildpad lieten zich het bier goed smaken. Hun conversatie ontwikkelde zich daarbij tamelijk voorspoedig, hoewel zij af en toe flink afgeleid werden door de kwaliteit van de eikeltjes, die duidelijk te wensen overliet en de daarbij voortdurende aanwezigheid van allerlei oude en jonge dieren, die een bewust en onbewust appèl op hun gemoed deden, het leven in hun geest leek aan te lichten, maar tegelijk ook voor enige onrust zorgden, daar de ongewisse verstrooiing zich soms wat ongelijkmatig vermengde met de door hun levensloop gekleurde geestesgesteldheid. Een kwestie van accommoderen.
De haas poneerde weer eens wat, zoals hij gewoon was en de schildpad hoorde het aan. Zoals hij gewoon was. “Jij bent me er een,” zei de haas met zijn kenmerkende tegenwoordigheid van geest, maar de schildpad bleek nog in gedachten verzonken. In een poging een breder kader te schetsen probeerde hij het landschap te karakteriseren waar de haas al zijn snelheidsrecords gebroken had. De haas leek te luisteren, al wist je nooit welke haren er zouden vibreren in zijn enorme oren. Zo verliep de avond. De gesprekken ontwikkelden zich daarbij met een fragmentarische diepgang.
“Ik had nog zo veel willen zeggen,” dacht de schildpad later, toen hij de ontmoeting thuis nog eens rustig overdacht. Maar goed, de zinnen waren verzet. En die haas kreeg toch geen kleine oren, wat hij ook deed. Hij krabde eens op zijn voorhoofd, trok zich terug onder zijn schild en viel weldra in slaap.