Hij was nogal behept met genen en natuur. Eigenlijk beschouwde hij de omgeving als een noodzakelijk, maar overbodig attribuut.
Daar wrong de schoen. Hij kon niet zonder gezelschap, maar dat gezelschap moest wel identiek zijn aan hemzelf, of zoveel mogelijk overeenkomen met het idee dat hij over zichzelf gevormd had.
Lange tijd bleef hij alleen en eenzaam, tot hij overvallen werd door een tot dan toe onbekende emotie, compassie. Die compassie kwam terecht bij een individu met gelijkaardige bevindingen.
Zijn wereld werd zo klein, dat een speld groot leek te worden. Hij voelde de prikken, maar bestreed ze door afwezigheid.