Het was even slikken, dat nogal kinderlijke begin. Daar, ..... aan de kant bij Swann. Even doorgebeten en enigszins nieuwsgierig geworden naar Swann en de ik-figuur.
Vervolgens de rest van het eerste boek. Vol van obsessionele, kinderlijke en navelstaarderige liefde die de werkelijkheid van beide, Swann en de ik-figuur, bepaalde. Naïeve fantasie en verbeelding vulden schijnbaar eindeloos pagina's.
En niet te vergeten die prachtige beschrijvingen van de plaatselijke natuur, die niets toevoegden aan het moeder (Odette) en dochter (Gilberte) relaas.
Dat alles tegen een achtergrond van de hypocriete bourgeoisie en aristocratie, die geen echt leven leken te krijgen. Schimmen in een eentonige, vaak ronduit saaie, bedachte werkelijkheid.
Daarnaast werd alles voorzien van overbodige intellectuele verwijzingen, die er totaal niet toe leken te doen. Er op geplakt, niet geïntegreerd.
Eigenlijk dus een maniëristische streekroman met een intellectueel sausje. Veel geesten en geen inhoud.
Hij was niet geschikt voor Proust, of andersom natuurlijk. Hij hield meer van de nog te ontdekken tijd dan van de verloren tijd. Mogelijk was hij een fantasieloze rationalist met de verkeerde verbeelding.