In zijn hoofd was de tijd verdwenen. Alles stond stil, omdat de ruimte er nog wel was. Na verloop van onherkenbare tijd verdween de ruimte en kwam de tijd terug. Zweverig beleefde hij niets in een ruimteloze tijd. Draaierig verbleef hij in een niet nader te omschrijven toestand. Plotsklaps leek alles weer in orde te zijn, alleen de apperceptie ontbrak, hij liep in zeven sloten tegelijk en dacht niets meer ten einde.
Toen uiteindelijk alles weer op zijn plaats viel, bleek hij al zijn tanden verloren te zijn en enkele ledematen gebroken te hebben. Tandeloos aan bed gekluisterd luisterde hij naar het gekrijs en gepiep van de alles vretende meeuwen.