Vooronderstelling: God is eeuwig, onveranderlijk en alomtegenwoordig.
Binnen de tijd-ruimte dimensie is alles voortdurend in beweging en verandert alles in verschillende mate onophoudelijk. Dus daar bestaat God niet. God moet dus aldaar alomtegenwoordig zijn en daardoor niet te herkennen als object in de tijd-ruimte dimensie. Echter daar dit wezen alles gecreëerd heeft, kan het logischerwijs geen onderdeel uitmaken van deze tijd-ruimte dimensie, omdat het daardoor zichzelf veranderd zou hebben.