Het Meisje, de Jongen en de Kleine. Moeder die voortdurend zelfmoord wil plegen, weerhouden door het Meisje en de Jongen, of wil
vertrekken. Vader, zonder werk, met werk, vaak dronken en gewelddadig of
afwezig. Gewezen koelakken, of in ieder geval soms als dusdanig geïdentificeerd
door de omgeving, niet door zichzelf.
Kameraden, boeren, zigeuners, voormalige koelakken en geen
joden. Vijf is alleen deelbaar door zichzelf. En één. Korte ritmische zinnen,
een atonale taal, indrukwekkend ontregelend.
Alles wat uitgescheiden kan worden door mens en dier komt er
in voor. Dieren worden nodeloos vertrapt, gemept, onthoofd en ook wel gegeten.
Toppunt is de dekkende hengst.
Te veel drank, altijd roken en spugen. Alles voortdurend
doordrongen van de banaliteit van het minimale bestaan.
Mensen behandelen elkaar als vreemden. Als men niet exact
voldoet aan het protocol van de kameraden blijft men altijd een speelbal van de
willekeur van de ander. Vader mept moeder en de kinderen, maar niet de Kleine.
Moeder mept de kinderen, maar niet de Kleine. Alleen de taal is de kracht van
moeder tegenover vader. Dan delft hij hoe dan ook het onderspit.
De Kleine wordt blauw en sterft na dertien maanden. Dertien
is alleen deelbaar door zichzelf. En één.
Dat las de salonnihilist op het bankje. Twee is alleen
deelbaar door zichzelf.