Overal kroop hij onder. Onder het kleed, onder de vloerbedekking, onder de dekens, onder het dekbed, onder de auto, onder de fiets, onder de tafel, onder de stoel, onder de toiletpot, onder de douchebak en onder al het denkbare materiaal, maar nooit onder de trein, vanwege de asindeling.
Eens zal hij onder de aarde kruipen, maar niet voor lang, omdat hij dat te donker vindt en denkt geen mol te zijn. Wat hij wel is weet hij niet, maar gecremeerd wordt hij zeker niet. Te minimaal, bijna minimalistisch is zijn lichaam en onbestemd zijn vorm.
Wat rest is een bestemming voor eeuwig, zonder lust en liefde, monotoon vredig en ontdaan van onder of boven, zonder dwangmatig gedrag, de lerende hemel.