De gemiddelde mens die met cliënten in de onontkoombare en verplichte psychiatrie te maken krijgt, meent zelf ook wel min of meer psychiatrisch te zijn. Hij ontkent de ervaring en het leven van de mensen waarmee hij in aanraking komt.
Hij heeft geen oog voor de dodelijke angst die steeds op de loer ligt bij het vergeten van, niet innemen van of de gewenning aan de medicijnen.
Hij ruikt aan de grenzen van zijn eigen bestaan en verwart die met de grenzen van de competentie dan wel incompetentie van de hersenen om het bestaan vorm en inhoud te geven.
Daardoor ontbreekt het hem aan begrip voor het verlangen naar een leven gevuld met een huisje, een boompje en een beestje; iets wat de cliënten nooit zullen hebben.