Soms werd hij misselijk en moest gaan zitten. Dan weer zag hij eenhoorns, luiaards, valdeurspinnen, sprinkhaankreeften en octopussen, terwijl niemand anders ze zag. Hij meende dat er iets aan de hand was in zijn hoofd. Een scan leverde echter niets op. Draaierig bleef hij.
Hij was altijd al onhandelbaar geweest, dus daar viel verder geen eer aan te behalen. De psycholoog hield er al snel mee op en de psychiater schreef direct medicijnen voor die hij niet slikte. Dit alles schoot niet echt op.
Misschien was hij wel geradicaliseerd, maar gelukkig had hij geen voertuig voor zijn radicaliteit en bleef dat binnen de perken.
Hij vond veel mensen wel gedomesticeerd, maar dat hoorde mogelijk bij het leven.