Hij dweepte met de 'hoge' kunsten. Met name Bach en Goethe maakten zijn leven draaglijk. Zonder aanwijsbare aanleiding of oorzaak veranderde er plotsklaps iets in zijn beleving van muziek en taal.
Hij luisterde naar Bach en hoorde slechts getinkel, getingel, een terugkerend ergerniswekkend deuntje en religieus gekweel. Van de hemel naar de hel.
Hij las Goethe en verinnerlijkte rijmelarijen, romantisch gezwets en de eeuwige terugkeer van de uitgekauwde Griekse mythologie. Van de vorming naar de afbraak.
Ook kreeg hij te horen dat bij hem de reclamebord-ziekte geconstateerd was. Dat leverde het beeld op van een hopeloos lichaam in een rolstoel met een monotone stem, enkel nog in staat tot het formuleren van onbegrijpelijke holle frasen.
In zijn vaarwegwoord, hij was naar het werelddeel Amerika vertrokken per schip, stond dat hij zich in het ravijn zou storten, of laten vallen, of laten duwen, als hem de moed ontbrak om zelf het vonnis te voltrekken. Zo was hij niemand tot last en diende waarschijnlijk nog als voedsel voor de daar rondcirkelende aasgieren.