Van al dat wachten was hij behoorlijk stram geworden. Daarbij was het hem een raadsel waarop of op wie hij eigenlijk wachtte. Wachten was zijn noodzakelijke cultuur.
Als hij ging lopen had hij het idee tekort te schieten. Slapen deed hij wel, omdat hij er vanuit ging dat iedereen de wachter zou wekken. Immers de persoon die daar kwam, had een wachter nodig. Daarom zat hij daar.
In feite was hij ook een boodschapper, omdat hij wachtte op degene die kwam en zonder antwoord niet verder kon. Hij was de onbaatzuchtige gids voor een soepel verloop van het toekomstige bestaan.
Zijn status stond buiten kijf en iedereen voorzag hem van voedsel en drinken. Zelf had hij geen enkel idee wat zijn boodschap behelsde.
Soms trok hij zich noodzakelijkerwijs terug en liet de poort onbemand. Op dat moment kwam er altijd iemand aan de poort, die onverrichterzake rechtsomkeert maakte.