De engel was reeds lang zonder bezigheden. Er waren geen hemelse oorlogen meer. Niemand riep hem nog aan in gebed op aarde. Zijn vleugels waren al voor een groot deel verschrompeld. Vliegen voor het plezier was er niet bij, dat deden engelen niet. Er restte hem nog een optie, zijn bestaan opgeven en een laatste individu op de ondermaanse bol bezoeken.
De nihilist was in verwarring. Zover hij het kon overzien was er rationeel niet zoveel veranderd, de mens bleef een hopeloos, nodeloos ingewikkeld schepsel. Toch had hij bij herhaling last van een geluksgevoel. Eerst deed hij het nog af als een zwaktebod van zijn hersenen die met hem op de loop gingen, maar het bleef terugkomen, bij tijd en wijle. Hij moest het accepteren, hij kwam er niet onderuit, hij voelde zich soms totaal gelukkig.